La Belgique
Nota
1. De creatie werd aangekondigd in Le Moniteur Belge van 16/12/1859: On exécutera ce soir, au Théâtre Royal, à l’occasion de l’anniversaire de la naissance du Roi, un chant lyrique de M. Pierre Benoit, grand prix de composition musicale du concours. On fait beaucoup d’éloges de ce morceau qui sera exécuté par les artistes du grand opéra, les choeurs et orchestre du Théâtre Royal. Les paroles sont de M. Devos.
Op zondag 18/12/1859 bericht dezelfde Moniteur Belge: Le Duc et la Duchesse de Brabant ainsi que le Comte de Flandre, avec une suite nombreuse, se sont rendus avant-hier soir à la représentation par ordre au théâtre de la Monnaie. La famille royale est arrivée au 2e acte de la Fille du Régiment et a été chaleureusement acclamée. L.L.A.A.R.R. ont écouté avec un vif intérêt la cantate de M. Benoit, paroles de M. Devos: Hommage au Roi, La Belgique, composée à l’occasion de la fête anniversaire du Roi.
Minder positief is de recensie die, ondertekend G.F., verscheen in L’Echo du Parlement van dinsdag 20/12/1859: A l’occasion du 16 décembre, on a exécuté au théâtre de la Monnaie une cantate, paroles de M. Devos, musique de M. Benoit. Il m’a paru que cette cantate avait été faite pour l’inauguration de la Colonne du Congrès, puis utilisée ensuite. On y parle beaucoup de la Colonne et du Congrès, tellement que l’origine de l’oeuvre s’y trahit. M. Benoît a voulu faire dans cette cantate de la musique qui s’adressât à tout le monde. Ce dessein se manifeste surtout dans une marche chantée par les choeurs. La phrase est dans la manière de Verdi, dité à l’unisson et accompagné par un orchestre des plus sonores. Que M. Benoît sache qu’on ne peut faire oeuvre d’art qu’en travaillant pour soi et non pour tel ou tel public. Le talent de compositeur s’est retrouvé dans la façon don’t il a combine les ressources de son orchestra. Là, il a prouvé qu’il est habile, original, et fort expert en son métier.
Vele aspecten die de criticus hier opmerkte (onder meer de bezorgdheid om te schrijven voor een breed publiek) lijken op de latere werken van Benoit vooruit te lopen.
Het libretto van Devos lijkt te zijn afgestemd op de inwijding van de Congreskolom die op 26 september 1859 had plaatsgevonden. De compositie van Benoit is echter later te dateren, namelijk einde november, vermits hij in de brief aan zijn vader van 25/11/1859 schreef: Je prépare un oratoire en 7 parties pour le grand théâtre: (exécution 16 décembre prochain). Cela fera avec mon Salut 2 grandes exécutions …
Hierbij sluit de brief aan van 30/11/1859 aan zijn ouders: Le 16 décembre au grand théâtre une grande cantate pour choeurs, orchestre et soli, exécutée par les meilleurs artistes. On l’annoncera bientôt dans les feuilles. … Tâchez de vous arranger pour que les uns viennent pour la Cantate, d’autres pour le Salut.
Hieruit blijkt dus dat de partituur rond het einde van november 1859 is beëindigd. Een mogelijke verklaring is dat Benoit, die rond einde juli uit Parijs terugkwam, de opdracht (misschien al vroeger) had gekregen tot het schrijven van een gelegenheidscantate voor de inhuldiging, in de openlucht, van de Congreskolom aan de Koningsstraat te Brussel, maar dat hij die niet tijdig kon afwerken. Daarom zou de creatie worden uitgesteld tot de verjaardag van de koning in de Munt op 16 december. Dit zou meteen de unisonostijl en de sonore orkestbegeleiding verklaren waarover de hoger geciteerde criticus het had.
3. De drie solisten die bij de creatie optraden, waren zeer bekende leden van het vaste ensemble van de Munt (zie Jacques Isnardon, Le Théâtre de la Monnaie, Bruxelles, 1890). Mevr. Vandenhaute, forte chanteuse Falcon, was er verbonden sinds 1855. Zij zong onder meer de belangrijke sopraanrollen bij de creatie in de Munt van Verdi-opera’s (Les Vêpres Siciliennes in 1856, Leonore in Le Trouvère en Gilda in Rigoletto in 1858, Elvire in Hernani in 1860). Na afloop van het seizoen 1860-61 verliet zij de Munt voor Londen. Bekender nog waren de premier ténor Wicart en de première basse Depoitier. Samen met de bariton Carmanne vormden zij het toen bekende Trio belge dat door Félicien Rops in bekende karikaturen werd vereeuwigd. Ook dit trio verliet de Munt in 1861 en trok naar Lyon. C.M. Wicart, die afkomstig was uit Doornik, trad eveneens op in de Opera van Parijs. Nadat hij zich had teruggetrokken, stichtte hij in Brussel een zangschool. De bas Depoitier (°1831) was afkomstig uit Luik.
Over de dirigent van de eerste uitvoering werd niets gezegd in de recensies. Het was dus naar alle waarschijnlijkheid (wegens de aanwezigheid van de koninklijke familie) de componist Karel Lodewijk Hanssens (1802-1871), die immers op dat ogenblik eerste dirigent aan de Munt was en met wie Benoit, zoals bekend, in zeer goede relatie stond. Maar ook de tweede dirigent Charles Bosselet (1812-1873), de vroegere harmonieleraar van Benoit aan het Brussels Conservatorium, komt in aanmerking. Bosselet zou twee jaar later als peter optreden wanneer Benoit op 11 december 1861 een aanvraag deed om te worden opgenomen in de loge van de Amis Philanthropes te Brussel. Hij kwam echter niet opdagen op 20 december 1861 en ook daarna niet, zodat Benoits kandidatuur wordt geannuleerd op 1 augustus 1862.
Overigens traden de drie vermelde zangers ook op bij de creatie van de opera Le Siège de Calais van K.L. Hanssens in de Munt op 9 april 1860, een werk dat niet de minste bijval kende.
4. De tekstdichter, Désiré Devos, was advocaat bij het Hof van Beroep te Brussel. (LL)