Fantaisie n°3
Ontstaansgeschiedenis
Peter Benoit componeerde het overgrote deel van zijn pianomuziek toen hij rond 1860 als laureaat van de Belgische Prix de Rome in Parijs verbleef. Naast een rits kleinere pianowerken schreef hij toen ook zijn enige pianosonate en de cyclus Contes et ballades (in deze reeks uitgegeven als nr. 565). Verschillende van die pianocomposities werden ook in Parijs gepubliceerd: dankzij de enorme populariteit van de piano was er een grote behoefte aan steeds nieuwe pianomuziek. Ter illustratie van de populariteit van het instrument: op 27 juni 1861 berichtte het Brusselse tijdschrift Le Guide musical dat Parijs 20.000 pianoleraars telde en op 5 december 1861 schreef het zelfde blad dat men er zelfs aan denkt om belastingen op piano’s te heffen.
De 4 fantasieën die Benoit meer dan waarschijnlijk in 1860 componeerde, werden door de Parijse muziekuitgeverij Richault in drie aparte bundels gepubliceerd: Deux fantasias op. 9, Troisième fantaisie op. 18 en Quatrième fantasia op. 20. Naar alle waarschijnlijkheid werden de fantasieën begin 1861 uitgegeven: op 16 december 1861 meldde het tijdschrift La France musicale dat Benoit verschillende pianowerken aan uitgeverij Richault had bezorgd en op 21 februari 1861 schrijft hij in een brief aan zijn ouders dat hij hen enkele pas gepubliceerde pianowerken zal toesturen.
Om in de overvloed aan pianowerken die in Parijs dagelijks op de markt kwamen toch de aandacht op zijn composities te vestigen was het strategisch een goede zet om ze op te dragen aan pianoleraars, pianisten en muziekrecensenten. Opus 9 droeg Benoit op aan Gustave Chadeuil, muziekrecensent bij de krant Le Siècle, opus 18 aan de pianiste Angèle Tailhardat en opus 20 aan de pianiste Rosa Escudier-Kastner, echtgenote van de muziekuitgever en -journalist Marie Escudier (aan wie hij eerder zijn Trois caprices op. 7 had opgedragen).
Angèle Tailhardat kende Benoit ongetwijfeld via zijn vriend Paul – le docteur – Gachet (bekend van het Van Gogh-schilderij), die op zijn beurt bevriend was met de broer (en eveneens dokter) van de jonge pianiste.
Op 21 maart 1861 speelde Angèle Tailhardat in de Salle Herz naast werk van Beethoven, Chopin en Gottschalk ook Benoits Deux fantasias op. 9. In Le Guide musical van 4 april 1861 verscheen volgende recensie (gebaseerd op Franse recensies) die meteen ook een licht werpt op een deel van Benoits Parijse pianomuziek:
Nous citons avec plaisir le concert donné, à la salle Herz, le 21 mars, par Mlle Tailhardat. La jeune pianiste a su bien choisir ses morceaux: un trio de Beethoven, des œuvres de Chopin, Pierre Benoît et Gottschalk. -Quel bonheur de trouver une pianiste qui ne joue pas de sa musique! - L’exécution de Mlle Tailhardat est sage. Elle interprète les auteurs avec un excellent sentiment musical. L’œuvre de M. Benoit, intitulée Deux Fantasia, a produit beaucoup d’effet. M. Benoît est un compositeur de la bonne école: ses compositions pour piano n’ont rien de commun avec la gymnastique des doigts qui souvent, est le seul mérite de ces sortes de conceptions modernes. Le Caprice en fa mineur, les Fantasias et les mazurkas, œuvre 8, sont des ouvrages qui se recommandent autant par le tour original de la pensée que par leur élégance. L’Inquiétude, romance sans paroles, a toute l’importance et la distinction des romances sans paroles de Mendelssohn. Il suffit de jeter un coup d’œil sur les Trois Caprices, œuvre 7, et les Fantaisies, œuvres 18 et 20, pour se convaincre que l’auteur -tout en écrivant des ouvrages très remarquables pour le piano- a voulu rester musical. Ce ne sont pas des pensées enchâssées les unes dans les autres, n’ayant pour résultat qu’une promenade épileptique des doigts sur le clavier. Non, telle n’a pas été l’intention de M. Pierre Benoît, en livrant le fruit de ses études à la publicité. Il se montre compositeur là ou d’autres restent pianistes. Nous sommes heureux de rendre justice à un homme de talent que l’Allemagne a su apprécier avant nous.
Van de vier fantasieën is de derde veruit de populairste: het stuk werd verschillende keren bewerkt en het is met voorsprong het meest gespeelde Vlaamse pianowerk. (JD)