Requiem (Quadrilogie réligieuse n°4)
Ontstaansgeschiedenis
Ingeschakeld in een eeuwenlange traditie heeft Benoit zijn vroegste muziekopleiding gekregen als koraaltje aan de Sint-Salvatorskerk, in Harelbeke. Niettegenstaande het een klein stadje in Zuid-West-Vlaanderen betrof, beschikte Harelbeke over een kapittelkerk met een rijke muziektraditie. Het is voor dit kerkkoor- en orkest dat Benoit zijn eerste religieuze werken heeft geschreven. Ook tijdens zijn studietijd bij François-Joseph Fétis aan het Conservatoire royal in Brussel schreef hij enkele religieuze werken, waaronder een Stabat Mater en een reeks motetten. Het dubbelkorige Ave Maria dat hij, na het behalen in 1857 van de Prix de Rome, tijdens zijn studiereis door Duitsland schreef, zag hij zelf als het officiële begin van zijn componistencarrière: hij gaf het opusnummer 1 mee en droeg het op aan August Neithardt, de dirigent van het Dom-Chor van Berlijn.
Die dubbelkorigheid was typisch voor Benoit. Hij paste het procédé ook toe in zijn ambitieuze vierluik Tetralogie religieuse, de Petite cantate de Noël uitgezonderd. Die kerstcantate, die hij aan zijn leermeester Fétis opdroeg, voltooide hij op 17 augustus 1858 in Berlijn. De cantate werd, samen met enkele motetten, op kerstmis 1859 in de Collegiale Kerk Sint-Michiel en Sint-Goedele in Brussel gecreëerd. Fétis schreef over deze pastorale cantate: «Le morceau a un caractère d’originalité et de sentiment individuel. Le mérite de l’art d’écrire, ainsi que la connaissance des effets de sonorité, y sont en harmonie avec le sujet. Ce sujet, pris par l’auteur dans le Nouveau Testament, est indiqué par ces paroles de l’Ecriture Sainte.»
De drie volgende delen van de Tétralogie religieuse (Messe solennelle, Te Deum en Requiem) componeerde hij tussen 1859 en 1863 in Parijs waar hij kon resideren dankzij zijn met de Prix de Rome gewonnen stipendium. In Parijs probeerde hij zich als operacomponist te laten opmerken, tevergeefs. Succes kende hij wél in Brussel met zijn religieuze werken.
Op 22 april 1860 voltooide hij in Parijs de Messe solennelle en een maand later drukte hij in een brief aan zijn broer zijn geloof in het werk uit: «J’ai beaucoup de confiance dans mon travail – c’est une œuvre conçue très sérieusement, que j’ai méditée longtemps et que j’ai tâché d’exprimer le plus grandement possible. J’ai traité la messe au point de vue du drame religieux, de Dieu, tel que je le sens et puis aussi au point de vue philosophique (…).» Opnieuw was Fétis opgetogen over het werk van zijn leerling: «La messe de M. Benoit est une grande composition, digne de fixer l’attention sous les deux points de vue qui embrassent toute la valeur d’une oeuvre d’art, à savoir la pensée et la réalisation. Dans la musique instrumentale, la pensée, le sentiment, jouissent d’une indépendance, d’une liberté illimitées qui vont jusqu’ à l’idéal pur; mais lorsque l’art a un objet déterminé, comme celui de la musique religieuse ou de la musique dramatique, le sentiment, la pensée se subordonnent aux exigences du sujet, et l’inspiration est d’autant meilleure que son caractère est plus conforme à ce sujet. (…) L’ouvrage de M. Benoît est écrit pour un grand chœur et un petit qui dialoguent et quelquefois se réunissent: cette combinaison lui appartient; il en a fait le premier essai dans sa cantate couronnée au grand concours de composition musicale.» Fétis maakte alleen bezwaar bij de lengte van het credo dat de vereisten van de liturgie verregaand overschrijdt. De mis werd op 21 juli 1860, de Belgische nationale feestdag, in Brussel gecreëerd.
Ook het Te Deum, voltooid op 8 januari 1862, beleefde zijn eerste uitvoering op een nationale feestdag: 21 juli 1863. Na de creatie schreef het gezaghebbende tijdschrift Le Guide musical: «Il existe sans doute d’admirables Te Deum, comme force et comme idée. Mais nous en connaissons peu qui respirent cette grandeur, qui réalisent cette unité de conception et qui offrent tant d’effets neufs et hardis.»
Het sluitstuk van Benoits religieuze cyclus was het Requiem dat in het kader van de onafhankelijkheidsfeesten op 23 september 1863 in Brussel werd gecreëerd. Edmond Vanderstraeten, een van de beste musicologen die Vlaanderen in de negentiende eeuw rijk was, riep de dodenmis tot een meesterwerk uit: «Forme, idée, expression, tout y est neuf et original. C’est, selon nous, la composition la plus géniale qui ait été produite dans la musique religieuse de notre pays. Elle ne relève d’aucun modèle, d’aucune école, et il serait difficile, pour ne pas dire impossible, de lui assigner un rang déterminé dans la hiérarchie des productions contemporaines. L’auteur suit une voie qui est la sienne, et il obéit à son impulsion avec une hardiesse qui vous confond.»