De Belgische natie
Ontstaansgeschiedenis
Peter Benoit schreef dit werk ter gelegenheid van de 25ste verjaardag van de Belgische onafhankelijkheid en van de kroning van Leopold I. Op dat moment was Benoit al een tijdje als componist en dirigent verbonden aan Jacob Kats' Tooneel der Volksbeschaving, een Vlaams toneelgezelschap dat toen het Parktheater in het Warandepark bespeelde. Het is op tekst van Kats dat hij in juni 1856 op acht dagen tijd un mélodrame flamand en trois actes schreef, zoals hij het werk in een brief aan zijn ouders bestempelde. Dat melodrama is De Belgische Natie, of zoals de volledige titel op het tekstboekje luidt: De Belgische Natie. Dramatische feesttaferelen in twee bedrijven en vier tooneelveranderingen door Jakob Kats, bestuerder van den vlaamschen troep: Het Tooneel der Volksbeschaving te Brussel. Kooren, aria's en orkestmuziek door Pierre L.L. Benoit. Verrykt met zangstukken van Orlandus Lassus, Grétry en Grisar. Voor de eerste mael vertoond door de tooneelisten van het hier bovengemeld tooneel, in het koninglyk schouwburg der Warande, te Brussel, den 19 july 1856, ter gelegenheid der vyf-en-twintigjarige regering van Leopold de eerste. Het werk is aan koning Leopold I opgedragen. Tussen juni en de creatie moet er nog aan het werk zijn gesleuteld, want de drie bedrijven werden er uiteindelijk twee. L'Indépendance belge van vrijdag 18 juli 1856 kondigde Benoits werk aan als een revue patriotique en roemde de prachtige decors van Varnoult. De creatie op zaterdag 19 juli werd vreemd genoeg niet gedirigeerd door Benoit maar, volgens het tekstboekje althans, door Victor Bernier. Die moest dan wel in het halfduister dirigeren want volgens de krantenverslagen was de gastoevoer van de verlichting defect. Vermoedelijk speelde het stuk tot 28 juli en werd een van de uitvoeringen door leden van de koninklijke familie bijgewoond. Alleszins bezorgde Kats op 13 juli het stuk aan de koning waarop diens kabinet op 12 augustus een bedankbrief stuurde.
Het libretto van De Belgische Natie is typisch Kats. Hij koppelde flamingantisme aan sociale bewogenheid en als lid van de vrijdenkersbond Les Amis de la Vérité was hij bovendien antiklerikaal. Hij geloofde sterk in mondelinge propaganda en gebruikte toneelstukken om zijn ideeën te verspreiden. Niet voor niets luidde zijn devies: Wie lagchend 't licht verspreidt, ook 't volk tot waerheid leidt.
Het eerste, pastorale tafereel van De Belgische Natie speelt zich af op de vooravond van de koningsfeesten van 1856, in een landelijke streek net buiten Brussel. Terwijl vanuit de hoofdstad flarden muziek komen aanwaaien, spreekt pachter Akkermans (rol van Jakob Kats) met de simpele koewachter Peer (gespeeld door de komiek Gassée). Akkermans onderhoudt hem over de schoonheid van de natuur, sociaal onrecht, het belang van kennis en wetenschap en het gebruik van de moedertaal: Het schynt thans eene mode te wezen, dat de begoede lieden hunne kinderen latyn, grieksch en alle vreemde zaken, behalven hunne moedertael leeren, waerdoor zy veeltyds zoo veel onnoodige dingen kennen, dat zy niets van de dagelijksche verschynselen der natuer weten, en zich somtyds als vreemdelingen in hun eigen vaderland bevinden, daer zy dikwyls niet in staet zyn zich onder hunne landgenooten in de tael hunner vaderen behoorlyk uit te drukken. Akkermans wil zich over Peer ontfermen en nodigt hem uit om de dag nadien mee te gaan naar de koningsfeesten in Brussel. In zijn slaap verschijnen na elkaar negen historische figuren, een uit elke provincie. Zij zijn de spreekbuizen waarlangs Kats zijn opinies ventileert. De eerste is Godfried van Bouillon die, lang voor het Vaticaan, excuses aanbiedt voor het bloedvergieten tijdens de kruistochten: Wat kenden wy van het menschlievend Christendom, in de tyden waer onwetendheid en barbaerscheid alom den scepter zwaeiden? Het enige nut van de kruistochten is geweest dat vele nuttige wetenschappen der Oostersche volkeren werden meegebracht en dat tijdens de afwezigheid van de adellijke kruisvaarders (dwaze gelukzoekers, die hunne eigene landgenooten in de slaverny hielden) hun onderdanen zich van hun juk konden bevrijden, wat zoo veel heeft bygedragen om de gemeenteregten te vestigen. De kruisvaarder ruimt plaats voor Jacob van Artevelde (gespeeld door Kats' zoon) die hulde brengt aan de Vlamingen, in dien tyd, reeds een der vryste, verlichtste, nyverigste, en dus ook een der meest welgestelde volkeren van Europa. Dan komt Jan van Eyck spreken over de nieuwe verftechnieken die hij met zijn broer ontwikkeld heeft en vertelt Vesalius over de moeilijkheden die hij ondervond om lijken te ontleden: Het schynt dat hoe ligter men overgaet om het leven der menschen te verspillen, hoe strenger men doorgaens is, om te beletten dat men de levenlooze lichamen geene pyn veroorzaakt. Orlandus Lassus herinnert zich dat hij van in zijn vroegste jeugd door God voorbe¬stemd was voor de muziek, als zynde dit een der beste middelen om de harten der menschen te veredelen. Waarna het koor zijn motet Agimus tibi gratias zingt. Daarna volgt Simon Stevin (vertolkt door Felix Vande Sande die ook de regie verzorgde) die zijn boeken in de moedertaal schreef, omdat al wie iets nuttigs weet, moet willen dat zyne medebroederen hetzelve ook kunnen weten, wil hy hen waerlyk als zich zelven beminnen. Na Rubens die kort zijn carrière schetst en vraagt of zijn schilderijen nog in waarde worden gehouden, is het de beurt aan een gewone ambachtsman, Mesmakers uit Namen. Een anonieme werker, want arbeiders werden in het verleden niet naar waarde geschat. Maar daar komt nu stilaan verandering in: Het behaagt de eeuwige Regtvaardigheid ten hoogste, dat de verlichting dezer aerde zoo ver is doorgedrongen, dat men de menschen, van alle standen, volgens hunne bekwaamheid en verdienste, begint te achten en te belonen. Tot slot duikt Grétry in Akkermans' droom op. Op zijn beroemde melodie Oh peut-on être mieux uit de opera Lucille zingt het koor Kunnen wij beter zijn, dan waer we ons wel bevinden. De Luikse componist vraagt of er sindsdien nog beroemde melodieën in België zijn geschreven. Op de achtergrond klinkt het begin van La folie, Grisars beroemde romance die toen in heel Europa populair was. Grétry luistert verrukt naar Grisars melodie, daarin bijgevallen door het koor dat tot slot van de lange droomscène zingt: O dierbaer vaderland, / blyf steeds de kunsten eeren, / hart de muziek in stand, Dat ieder Belg het leere'; / Dit is de sterkste band / Voor Volk, Vorst, Vaderland! Akkermans wordt wakker uit zijn lange droom en bevestigt dat muziek hét geschikte middel is om mensen te verenigen, want het is in de eensgezindheid, en niet in de verdeeldheid, dat het geluk der Natie, ja zelfs dat van alle volken ligt opgesloten.
In het tweede bedrijf verplaatst de actie zich naar de Grote Markt van Brussel waar Akkermans en Peer de feestelijkheden ter ere van de koning willen bijwonen. Daar aangekomen wijst Akkermans in een monoloog op het nut van de hervormingsscholen van Ruiselede en Beernem. Hij haalt er zelfs statistieken bij: (...)hoe het ook zijn moge, is het althans eene groote weldaed voor de maetschappelijke samenleving, het mid¬del gevonden te hebben, om van honderdéén-en-vijftig verdwaelde kinderen, nog honderdéén-en-veertig brave menschen te vormen; die allen geleerd hebben om door nuttig werk zich een bestaen te verschaffen. Akkermans prijst de regering die deze scholen heeft opgericht en dankt de koning, omdat hij de leraars van die scholen het Erekruis heeft geschonken.
Het derde tafereel speelt zich af op het Congresplein. Het scènebeeld toont acht afgevaardigden van het volk — van boer Akkermans tot een rechtsgeleerde — die op een schild de grondwet torsen. De godin der natie zingt samen met het koor de lof van koning en grondwet. En een senator wijst er in zijn toespraak op dat het dankzij die grondwet is dat in België gelijkheid, vrijheid en vrede heersen. Het tafereel wordt besloten met een zegenpralend koor: Leve Koning, wet en Belgen!
Het werk eindigt met een praeltooneel. De groep die de grondwet torst, staat onder een boog met de opschriften Eendragt maekt magt en l'Union fait la force, omringd door kinderen en door het koor. Terwijl de Brabançonne weerklinkt, met een nieuwe tekst van Kats, verschijnt een engel die bloemen gooit op de grondwet.
Dit werk bevat verrassend veel muziek: orkestrale inleidingen, koren en solonummers, terwijl ook de dialogen met orkestrale effecten onderstreept worden. Bij Kats beschikte Benoit trouwens over een mooi gedoseerd orkest bestaande uit fluit, hobo, twee klarinetten, twee fagotten, twee hoorns, twee trompetten, trombone, slagwerk, strijkers en waarschijnlijk ook harmonium. De recensent van Le Guide musical van 31 juli 1856 had veel waardering voor Benoits melodische vinding en voor zijn ta¬lent om stem en orkest te combineren. Alleen mangelt het hem nog wat aan theaterervaring en moet hij er zich voor hoeden de moderne meesters al te veel als voorbeeld te nemen.
Nota
1. Het manuscript in het Antwerpse stadsarchief werd door Corbet (p. 514) beschouwd als een kopie. Op de Benoit-tentoonstelling te Antwerpen (Catalogus, p. 31) in 1934 werd het daarentegen als een oorspronkelijk handschrift gekenmerkt. Bij vergelijking met het handschrift van Danse des Spectres blijkt dat het wellicht toch om een autograaf gaat. Er is wel een uitzondering: de inleiding tot het tweede bedrijf lijkt van een andere hand en is afzonderlijk gepagineerd, alsof het er achteraf werd ingevoegd. Dit manuscript is niet ondertekend of gedagtekend. De Ouverture ontbreekt, net als de partij van het harmonium, die wellicht geheel niet in de partituur werd opgenomen, zo blijkt althans op de tweede titelpagina.
2. Van de Ouverture werd enkel een handgeschreven versie teruggevonden in B-Ac. Zij is afkomstig uit de vroegere muziekbibliotheek van de Dierentuin te Antwerpen, maar blijkt een soort reconstructie te zijn. Op de titelbladzijde staat genoteerd: Daar de oorspronkelijke partituur van den toonzetter (van het openingstuk De Belgische Natie) verdwenen en onvindbaar is, is de tegenwoordige partituur door den ondergeteekende weder samengesteld geworden volgens eene eenvoudige overschrijving voor fanfaren. Dezen 15 Augustus 1921, J. Martin, opziener van de muziekkorpsen van het Belgisch leger, oud muziekmeester van het 7de linieregiment.
3. De Ouverture werd uitgegeven als La Nation belge – Ouverture, Conducteur Si b. Transcription par Jacques Martin, Bruxelles, l’Essor musical, s.d., 7 blz. Het betreft een reductie van een transcriptie voor harmonieorkest.
Jacques Martin (1851-1930) was tussen 1889 en 1911 dirigent van de harmonie van het Zevende Linieregiment dat, ontstaan als Regiment van Antwerpen, van 1874 tot 1914 verbonden was aan de vestng Antwerpen. Hij schreef in 1892 de Regimentsmars. Benoit had naar het schijnt veel achting voor Martin en zijn muziekkapel.
4. Het zangspel zelf laat een groot verschil zien tussen de twee bedrijven. Het eerste bedrijf is een echt melodrama met overwegend korte tot zeer korte fragmenten die blijkbaar dienden om de gesproken teksten in te leiden, hier en daar te onderlijnen, enzovoort. In slechts één nummer (nr. 22) is er een vocale inbreng van een tenor, die de rol van Grétry vertolkt. Het tweede bedrijf omvat daarentegen enkele uitgebreide delen met koor.
5. In een brief van juni 1856 aan zijn ouders meldde de componist: J’ai écrit en huit jours un mélodrama flamand en trois actes, qui sera exécuté au theâtre du Parc. Dit slaat wellicht op De Belgische Natie, ook al telde die uiteindelijk maar twee bedrijven.
6. De datum van de creatie staat in de uitgave van het libretto. Verdere opvoeringen vonden plaats op 20, 21, 24, 26 en 27 juli. De opvoering van 21 juli, nationale feestdag, was gratis toegankelijk en had waarschijnlijk de belangrijkste moeten worden. Krantenverslagen (L’Indépendance Belge van 21/07/1856 en De Klauwaert van 27/07/1856) delen mede dat deze uitvoering in hoge mate verknoeid werd door een gaspanne zodat ze verliep in de halve duisternis. De uitgave van het libretto was blijkbaar klaar bij de creatie vermits er een recensie, getekend J.B., van verscheen in De Klauwaert van 27/07/1856. Jan Blockx, p. 12, dateert bij vergissing de creatie eerst op 25 juli 1856.
7. De opdracht aan Koning Leopold I komt eveneens voor op de publicatie van het libretto. Uit een persbericht (De Eendracht, 06/07/1856, p. 12) weten we dat de vorst deze opdracht vooraf had aanvaard. J. Kuypers (in Jakob Kats, Agitator, p. 171) noteerde: de kranten schreven bewonderend over de vele splinternieuwe dekors. Heel de koninklijke familie luisterde door haar aanwezigheid een van de voorstellingen op. Van 19 tot 28 juli, in ’t volle zomerseizoen, stroomde gans Brussel naar de bonbonnière van de Warande. Het Hof stuurde een mooie Franse dankbrief. En het Tooneel der Volksbeschaving trok niet minder dan tienduizend frank toelage: een hogere som dan enige Vlaamse onderneming ooit ontvangen had. (LL)