Heidekind
‘k En zal nog niet bergen, dez’lente, de strik waar ‘k m’n haren mee tooi!
Al ben ik geen kind van de mensen, de blommekes vinden me mooi…
De wegelkes weten mijn zwerven, de distels vermoeden mijn leed.
De heide…, ze ziet me zo geren in ’t wit of in ‘t roze gekleed.
Dies wil ik de heide behagen, hoe somber heur woning ook zij.
Ter wereld en weet ik geen ogen, geen armen die wachten op mij!
Ik draag door de paarse vallei en de pracht van mijn gouden geduld.
Ik hou van de zon op mijn wegen… de zon die mijn haren verguldt.
‘k Geloof in ’t geluk van het leven, ik droom van een mond die me kust.
Ik hoop op een wenk van de hemel, zo ‘k ooit in mijn armoe berust…
En staan in de meert van m’n leven, de botten gebersten van smart…
daar bloeit nog een blos op mijn wangen! Daar laait nog een liefde in mijn hart!
Copyright © 2018 - Alle rechten voorbehouden - Algemeen Nederlands Zangverbond
Lay-out door Lien Alaerts en OS Templates