Zo groen was het veld
Zo groen was het veld en de lucht zo blauw, de vogelen kweelden hun zangen.
Aan knoppen en bladeren bleef nog de dauw als zilveren druppelen hangen.
Ginds ruiste met murm’lend geklater het meer; wij zaten op de zode neer, op de zode neer, wij beminden, wij beminden.
Daar wuifden de rozen in volle kleur alsof z'ons den morgengroet brachten,
en wekten met reine bedwelmende geur tot duizenden zoete gedachten.
De bijen en vlindertjes zweefden om ons, wij luisterden, wij luisterden, naar 't stil gegons: wij beminden, wij beminden.
't Werd alles met tintelend goud bespat door vriend'lijk verkwikkende stralen,
als wilde de zon uit haar kostbare schat een hemelse zegen doen dalen.
Steeds hoger verhief zich der vogelen vlucht; wij staarden naar de blauwe lucht: wij beminden, wij beminden.
Mijn hand had de hare zo zacht ontmoet, wij zaten verrukt en bewogen.
Dan zag ik haar aan en een zal'gende gloed verlichte de glans van haar ogen
en om ons sprak alles van liefd'en van vree; wij zwegen, maar ons hart sprak mee, maar ons hart sprak mee: wij beminden, wij beminden.
Copyright © 2018 - Alle rechten voorbehouden - Algemeen Nederlands Zangverbond
Lay-out door Lien Alaerts en OS Templates