Het viel eens hemels dauwe
Tekst uit: "Antwerps Liederboeck", 1544
Melodie uit: "Den boeck der gheestlycke sanghen", 1631
Het viel eens hemels dauwe voor mijn liefs vensterkijn,
ik weet geen schoonder vrouwe, zij staat in 't herte mijn:
zij houdt mijn hart bevangen 't welk is zo zeer doorwond.
Mocht ik haar troost ontvangen, zo waar ik gans gezond.
Die winter is vergangen, ik zie des meis virtuit,
ik zie die loverkens hangen, die bloemen spruiten in' t kruid:
in genen groenen dale daar is 't genoeglijk zijn,
daar zingt de nachtegale en zo menig vogelkijn.
Ik wil de mei gaan houwen voor mijn liefs vensterkijn.
En schenken mijn lief trouwe, die allerliefste mijn,
en zeggen: "Lief, wilt komen voor uw klein vensterken staan,
ontvangt de mei met bloemen, hij is zo schone gedaan."
't Meisken zij was beraden, zij liet haar liefsten in
heimelijk al stille in een klein kamerken,
daar lagen zij twee verborgen, en korte wijle en niet lank,
de wachter op de muren hief op een lied, hij zank.
"Och, is er iemand inne, die schaf hem balde vandaan,
ik zie de dag opdringen, al in dat ooste nopgaan,
nu schaft u balde van henen tot op een ander tijd!
De tijd zal nog wel keren, dat gij zult zijn verblijd."
"Och zwijget, wachter, stille en laat u zingen staan:
daar is zo schone vrouwe in mijnen armen bevaan;
zij heeft mijn herte genezen, 't welk was zo zeer doorwond,
och, wachter goed, geprezen en maak het niemand kond."
"Ik zie de dag opdringen, 't scheiden moet imer zijn;
ik moet mijn dagelied zingen, wacht u, edel ruiter fijn,
en maak u ras van henen tot op een ander tijd,
de tijd zal nog wel komen, dat gij zult zijn verblijd.
Copyright © 2018 - Alle rechten voorbehouden - Algemeen Nederlands Zangverbond
Lay-out door Lien Alaerts en OS Templates