Jeugd en liefde
De nacht strooit zijn urne heen zijn bloemen op d’azuren velden…
O, had ik vleugels, ‘k roofd’er één en zou ze lief op ’t hart u spelden.
Dan zong en zee en woud en wind, bedwellemd door die hemelbloesem:
Gezegend hij die zij bemint! Zij draagt de hemel in haar boezem!
Maar draagt gij, lief, de hemel niet, een dubb’le hemel, in uw herte?
Ach, ogen die naar boven ziet, wat blijder sterren in de verte?
Wat ster is als jeugd zo zoet, die rein, o lieve, omwalmt uw wezen,
zo strelend als de minnegloed die ‘k in uw blauwe blikken leze?
O hemel die m’in ’t herte straalt, o heil dat vloeit in mijne ziele,
laat mij in die glans verdwaald, verrukt vóór hare voeten knielen!
O reine jeugd, o liefde zoet,
wat helder glans, wat warmer gloed, wat warmer gloed?
O reine jeugd, o liefde zoet!
Copyright © 2018 - Alle rechten voorbehouden - Algemeen Nederlands Zangverbond
Lay-out door Lien Alaerts en OS Templates