Lied van Mignon
Kent gij het land waar de citroenen bloeien,
in ’t donker loof de goudappels gloeien,
een zachte wind in reine hemel suist,
de mirte prijkt en hoog de lauwer ruist?
Kent gij het wel?
Daarheen, daarheen, laat ons getwee’n,
o mijn geliefde, vliên!
Kent gij dat huis?
Het dak op zuilen rust, hel glanst de zaal,
het schemert daar vol lust,
en marmerbeelden staren mij vragend aan:
wat heeft men u, gij arrem kind,
wat heeft men u, gij arrem kind, gedaan?
Kent gij het wel?
Daarheen, daarheen, laat ons getwee’n,
o mijn behoeder, mijn behieder, vliên.
Kent gij de berg met steile wolkenpad?
Het muildier klimt door nevl’en moeizaam aan,
in holen huist der draken wild gebroed,
de rots stort neer en over haar de vloed.
Kent gij hem wel?
Daarheen, daarheen gaat onze baan,
o vader, laat ons gaan, o vader, laat ons gaan.
Copyright © 2018 - Alle rechten voorbehouden - Algemeen Nederlands Zangverbond
Lay-out door Lien Alaerts en OS Templates