Betreuren
Ik wist er een die zijn liedeken zong,
veel nachten ende veel dagen,
die zong het zoo lang als het maantje blonk,
die zong als het zoete zonnegelonk
Het maantje uit kwam vagen.
Hij zong 't als blakende zonnevier
den eerdbol zat heet te stoven;
en woeld'er een huilende storremgetier,
en danst'er de donder door vlamme en vier,
Dan sloeg daar zijn liedeken, zijn liedeken boven.
Nog kreund'hij zijn liedeke als 't winter al was;
Maar zoo trage, en och arme, zoo treurig
en 't liedeken hem de pijne genas,
in zin hert dat toch zoo verlangende was,
naar zijn zonne en het kloeg gedurig.
En als 't eens weêromme nu zomer wierd,
Dan liet hij zijn liedeken schallen,
Dan heeft hij zijn keleken uitgetierd
en de bladjes en bloemkes feeste gevierd
bekommerd, bekommerd om't niet , om 't niet van allen!
En zingen dat deed hij zoo luide en zoo lang,
dat al die daar krop had of kele,
ze zwegen en horkten naar zijn gezang,
en ze wouden, daar 't liedeke te schoone klank,
hem zijn wondere stemmeken stelen.
Maar stelen en konden z'hem 't stemmeken niet
en het klonk nog veel luider van toon,
en het klonk nog tot dat er daar Eéne te zwijgen hem hiet,
en dien Eénen, Ei! Dien weêrstaat men niet,
nooit en hoore ik meer 't liedeken schoon!
En zingen doet nu mijn zanger gewis,
waar dat zij nu zingen met velen.
De zonne in' t gezichte en waar 't duisternis
noch winter, maar Lente en dag altijd is,
bij 't volle geweld zijnder keel.
Copyright © 2018 - Alle rechten voorbehouden - Algemeen Nederlands Zangverbond
Lay-out door Lien Alaerts en OS Templates