De Zoon der Denderstad
De Zoon der Denderstad troonde in de fiere zalen.
Aan welkers grijze wand de strenge Mayors pralen.
Hun killen stijve blik dwaalde als verbijsterd rond.
En hij... zijn vonklend oog schoot over 't vlak der golven,
En juichend naar het strand in 't neev'lig Oost gedolven
Waar zijne moeder rust, en waar zijn wiegje stond.
Die Ziel van gansch een volk uit Vlaand'rens borst gestegen,
Vlood in ene langen groet door de Oceaan hem tegen
En murmelde hem een naam dien nimmer 't hart vergeet.
Die sprak van vroeger heil en lang verdwenen stonden
En, als een bliksemschicht, hem door het neev'lig Londen
Den sluier van 't verlêen voor d'oogen openreet.
Hij zag zijn Vaderstad, haar groene vestingtransen.
Waarboven, in 't azuur, de blanke torens glansen;
Den reinen Scheldevloed die in zijn zilvren vlak.
De blonde waatren smoort der frissche Denderzoomen
En, wat een kinderhart, op vreemden grond doet droomen.
Van heil en zaligheid, het vaderlijke dag.
In Sahra's zandwoestijn, waar elke klank een spot is,
En dwaasheid alle hoop, die niet een hoop in God is,
Waar iets zoo aak'lig bang in elken adem zucht,
Waar nooit een wolkje of blad het gloeiend zand betoovert,
Wordt soms het gretig oog een spotbeeld voorgetooverd
Dat, als 't geluk op aarde, ons wenkt en henen vlucht.
Wat hem 't geboorteland voor mijm'rend oog deed glimmen
Rees uit de dwaling niet van ijdele hersenschimmen.
't Was de onbegrensde zucht die ieder sterveling
Doet hijgen naar het oord waar hem zijn moeder baarde,
Alsof, op wijder strand, bij al 't genot der aarde,
Iets als een ijz'ren klauw de bange ziel omving.
Waarom staart reeds uw lik, gij grootsch en edel Londen,
Uw pleegkind angstig na? Zijn dan die luttel stonden
Voor hem slecht ook een schim die morgen henenvliedt?
O! Laat de Denderstad den grootsten harer zonen
Het toegstroomde land een wijl met fierheid toonen;
Gij zijt zijn lieveling wel, maar toch zijn Moeder niet.
Copyright © 2018 - Alle rechten voorbehouden - Algemeen Nederlands Zangverbond
Lay-out door Lien Alaerts en OS Templates