De drie blijde gezellen
Ze zaten gedriën, en zongen een lied
en blijder gezellen en vindt ge niet.
De eerste hij dronk: Aan het lieveken mijn!
Met de oogen zoo zwart en het hart als satijn,
Met 't harte dat jagen en hijgen doet,
En liedren die tintelen van minnegloed.
En blij ging hun klinken van klinke klinklang,
van klinke klinklang, zijn liefste goed heil!
En zij leve lang! Zij leve lang!
Ze zaten gedriën, en zongen een lied
en blijder gezellen en vindt ge niet.
De tweede hij dronk: Aan het lieveken mijn!
Met de oogen zoo bruin en het middel zoo fijn,
Met lippen en wangen van 't kussen rood,
En d'arm die zij teer om mijn leden sloot.
En blij ging hun klinken van klinke klinklang,
van klinke klinklang, zijn liefste goed heil!
En zij leve lang! Zij leve lang!
Ze zaten gedriën, en zongen een lied
en blijder gezellen en vindt ge niet.
De derde hij dronk: Aan het lieveken mijn!
Met de oogen zoo blauw en het harte zoo rein!
Zoo teeder en zacht en mij eeuwig trouw,
Ik keer naar mijn land en zij wordt mijn vrouw.
Zij klonken nog blijder! zijn glas brak in twee,
zijn glas brak in twee! En ginds sliep zijn lief
er in eeuwigen vree... In eeuwigen vree...
Copyright © 2018 - Alle rechten voorbehouden - Algemeen Nederlands Zangverbond
Lay-out door Lien Alaerts en OS Templates