Morgenwandeling
Zij gingen over de heide,
Vol koelen morgendauw:
De vlakte bloeide rozig;
De hemel was zoo blauw.
Er lag iets grootsch en plechtigs
Over 't aardrijk uitgebreid;
Hij had nog niet veel gesproken,
En zij had nog niets gezeid;
Als luisterden zij aandachtig,
Op dat vroege morgenuur,
Naar die stille, zoetluidende stemmen
Der ontwakende natuur.
Hij wees naar de ruimten in 't ronde,
Naar den hemel boven hen:
Als ik zooveel grootheid aanschouwe,
Dan voel ik hoe klein ik ben.
De mensch is niets meer dan de miere,
Die onder de kruidjes leeft;
Dan die kleine, blauwe vlinder,
Die over de bloemen zweeft.
Ja, sprak zij, het leven is vluchtig,
De mensch is wel nietig en broos;
Maar hij vat toch de oneindige grootheid,
En de goedheid eindeloos!
En de goedheid eindeloos!
Copyright © 2018 - Alle rechten voorbehouden - Algemeen Nederlands Zangverbond
Lay-out door Lien Alaerts en OS Templates