Vlaamse liederendatabank

Lustige werkers

Wij werken, wij werken gestadig en blij,
Al valt het ons lastig, al zweeten we erbij:
In eer staat de man die zijn plichten betracht,
Maar luiaarden worden van niemand geacht.
Wij zingen, wij zingen bij 't werken een lied,
Want treuren, dat vordert den arbeid toch niet:
En gaat ons wat tegen, wij voelen geen spijt,
Maar zingende wachten wij beteren tijd.
Wij staken, wij staken, voor 't enkel vermaak
Van meesters te plagen, reen richtige taak:
Ontstaat er geschil tusschen gasten en baas,
Wij leggen het bij zonder twist of geraas.

Wij eten, wij eten aan soberen disch,
Maar 't smaakt ons zoo goed als den koning gewis;
Ontbreekt ons gevogelt en saus eenwoord kruiderij,
Wij blijven van jicht en van maagziekten vrij.
Wij drinken, wij drinken een matige pint
Met vrienden of magen, met vrouwken of kind:
Te boos is jenever, te duur is de wijn,
Een potteken bier kan niet schadelijk zijn.
Wij slapen, wij slapen, zoo rustig en zacht
Als 't werk van den dag is gmemoedig bolbracht:
De sombere dromen gaan, verre van ons,
De luiaarden plagen op 't mollige dons.

Wij minnen, wij minnen den huislijken haard:
Daar wordt ons tot het reinste genoegen gespaard
Door 't vrouwken dat deelneemt in lief en in leed,
Door blozende kinders die wisschen ons zweet.
Wij eeren, wij eeren de deugd en het kruis,
Wat godloos of vuil is, blijft buiten ons huis:
Wij kweeken ons kinders in eer en in deugd,
Zoo dienen zij vader en moeder tot vreugd.
Wij sparen, wij sparen ('t komt ieder te pas)
Een appeltje tegen den dorst in de kas:
Ja, stillekens maken veel kleintjes een groot,
Wie oogst in den zomer, heeft 's winters geen nood.

Wij lachen, wij lachen met al het geraas
Van valsche profeten, die zoeken hun aas
Bij gekken, wier rechten zij voorstaan in schijn,
Daar ze enkel bedriegers en bloedzuigers zijn.
Wij vragen, wij vragen geen deeling van goed,
Geen droom van gelijkheid ontrust ons gemoed:
Want rijden wij allen met paarden en koets,
Waar blijft dan de knecht die ons schoenen nog poetst?
Wij bouwen, wij bouwen ons hoop op den Heer,
Die, even als wij, wilde werken weleer:
Wij zoeken ons heil bij geen mannen vol haat,
Maar steunen op God die geen braven verlaat.