Vlaamse liederendatabank

Jenevers weldaden

Kom proef wat deugd,
Wat schijn van vreugd
Er zit in 't glas jenever:
De kroegbaas noemt u zijnen vriend,
En voor uw cents is hij gediend
Met uwen zatten zeever.
Jenever doet U even goed
In spotters achtig komen
Hij leidt u wagglend langs de straat,
Dat mensch en beest ter zijde gaat,
En schrikt voor huis en boomen,
ja schrikt voor huis en boomen.
Ja, drink nu maar, Gij sukkelaar,
Gij zult er veel bij winnen:
Gekijf met 't wijf, De dood in 't lijf,
Gevang of kranke zinnen.

Hij steekt den kop
Der steenen op
Om uwen voet te stooten:
En eerder dan gij wel verwacht,
Legt hij uw hoofdje net en zacht
In 't geurig slijk der goten.
Geraakt gij 't huis,
Hij valt niet pluis,
Hij buldert als de donder,
Speelt harten troef, en haarken pluk
Slaat tafel, stoel en kachel stuk,
En brengt uw huis ten onder.

Hij maakt op 't werk
U dubbel sterk,
Ten minste met uw woorden:
De baas, ja, vindt uw taal zoo net,
Dat hij u gauw de deur uit zet,
Want praten zijn geen oorden.
Nu kunt ge op straat
Met uwen praat
Gerust kasseien slijpen:
Als 't wijf maar zweeg met haar gebas
En 't hongerspook verlegen was
Om dronkaards aan te grijpen.

Jenever is
Of ben ik mis,
De deugd van maag en lever:
Ja, longen, hart en ingewand
Geraken er van aangebrand:
Zoo deugdlijk is jenever.
Uw hersenpan
Komt ook daarvan
Zoo dapper aan het zwikken,
Dat gij geen oogsken slapen kunt,
En beeft voor spoken die op 't punt
Zijn u een pert te flikken.

Ja, blijf getrouw
In vreugd en rouw,
Het kleine glas beminnen:
Gij zult alzoo voor 't leven lang
Misschien in zothuis of gevang
Een buitengoedje winnen.
Gij maakt u groot
Tot in den dood:
Ik hoor uw lijkree ronken:
Ziedaar, zeg 't volk dat u beklaagt,
Een man die men naar 't kerkhof draagt:
Hij heeft zich dood gedronken.