Geen lenteloover ruischt zoo zoet
Geen lenteloover ruischt zoo zoet,
geen bronne, waar gij treedt,
die zoeter zingt in mijn gemoed,
dan 't ruischen van uw kleed.
Voel ik op mijne wangen, kind,
uw adem die mij streelt,
zoo geurig is geen ochtendwind
die over bloemen speelt.
O kom! O kom! Hoor in het hout
den nachtegaal die slaat,
De lentezon bestrooit met goud
de wegen waar gij gaat.
De linde ruischt u haren groet
en, wuivend in den wind,
spreidt zij ahar bloemen voor uw voet
als voor een vorstenkind!
Mij klopt het hart zoo wild en stout
alsof het breken wil,
maar, als uw oog in 't mijne schouwt,
dan wordt het stil, zoo stil,
En als op 't onbewogen meer
waarop de hemel blauwt,
daalt in mijn ziel de vrede neer,
die van uw lippen dauwt.
Copyright © 2018 - Alle rechten voorbehouden - Algemeen Nederlands Zangverbond
Lay-out door Lien Alaerts en OS Templates