Een tipje van de sluier: Plaude laetare!
In het onderzoeksproject ‘Plaude laetare’ bestudeert Piet Stryckers de ontwikkeling van de kerkmuziek in de Zuidelijke Nederlanden tijdens de vroege 17de eeuw. Hieronder licht hij een werk toe van de uit Bergen afkomstige componist Gaspar De Verlit (1622-1686).Gaspar De Verlit – Alma Redemptoris Mater (s.a.)
Alma Redemptoris Mater is een heerlijke compositie, rijk aan afwisseling van texturen en beweging, harmonisch interessant, en dat alles gedragen door de beelden aanwezig in de tekst. Het werk heeft drie grote delen, waarvan het middelste in een ternaire maatsoort staat. Deze structuur stemt overeen met de inhoud van de tekst. Het eerste deel is een aanroeping tot Maria, die om hulp gevraagd wordt. Daarna wordt herinnerd aan het feit dat ze de verlosser gebaard heeft, en aan de onbevlekte ontvangenis. Het laatste deel is een kreet om hulp van de zondige mens.
Het aanvangswoord ‘Alma’ is breed gezet, in contrast met de snelle imitaties bij ‘Redemptoris Mater’. Na een passage met vloeiende melismen voor twee solostemmen (AT), wordt ‘succure’ (snel ons te hulp) treffend getekend met zenuwachtige imitaties, ‘Cadenti populi’ met een vallende drieklankfiguur. Toonaard evolueert hier even naar b, maar sluit op D.
Mooi in het ternaire middendeel is de gelijktijdige combinatie van twee thema’s: een brede dalende melodische lijn op ‘Virgo prius ac posterius’ (vaak canonisch ontwikkeld) en een beweeglijker gegeven op ‘Gabrielis ab ore’. De bezetting evolueert van twee trio’s (CCA en TTB) naar een tutti. Met het laatste deel slaat de stemming om. Een chromatische relatie van een D naar een B-akkoord brengt ons bij een exclamatio van de solo Cantus op het woord ‘Miserere’, opnieuw in b.
Aanhoudende chromatiek op ‘peccatoris’ doet een vaste tonaliteit wankelen. Na enkele excursies in b en e vindt ze aan het slot opnieuw rust in D.
Ondanks het indrukwekkende uitzicht van deze veelstemmige partituur is de muziek in wezen geschreven voor slechts zes vocale partijen, drie instrumenten en basso continuo. De zes ripieni of tutti-stemmen hebben geen zelfstandige rol maar verdubbelen de solostemmen. De fagot versterkt de baslijn, en de vioolstemmen verdubbelen zo goed als altijd de Cantuspartijen. Enkel in m. 3-7 hebben ze een zelfstandige rol.
Gaspar De Verlit (1622-1686) was afkomstig uit Mons, maar zijn hele muzikale loopbaan speelde zich af in Brussel. Als kind zong hij als zangknaap in de koninklijke Kapel, later werd hij er zanger en altaarkapelaan. Deze functie, de hoogste na die van zangmeester, was in regel voorbehouden voor priesters, die ook muzikaal goed geschoold waren. Zij dienden over een goede stem te beschikken, en dienden het Gregoriaans te intoneren, en zongen ook in het (meerstemmige) koor. Daarnaast was De Verlit ook zangmeester in de Brusselse Sint-Niklaaskerk, en later ook kort in de Sint-Goriks.
Het motet verscheen in 1661 in druk bij het Antwerpse drukkersgeslacht Phalesius, in een bundel Missae et Motteta, en is opgedragen aan de toenmalige gouverneur-generaal van de zuidelijke Nederlanden. Het is een luxueuze editie in 16 afzonderlijke stemboeken, en de muziek ademt in een sfeer van pracht en praal, echte representatiemuziek, een grote vorst waardig.
Alma Redemptoris Mater quae pervia Caeli porta manes et stella Maris succurre cadenti populo. Tu quae genuisti naturâ mitanti tuum Sanctum genitorem Virgo prius ac posterius Gabrielis ab ore Sumens illud ave peccatorum miserere. | Milde Moeder van de Verlosser, die de toegankelijke deur naar de Hemel blijft en ster van de zee, snel uw volk, dat valt, te hulp. Gij die door een verzachting van de natuur uw Heilige schepper hebt voortgebracht, [gij die] voordien en nadien maagd gebleven bent door de begroeting van Gabriel, Wees gegroet, en neem die bede van ons, zondaars, aan. |